nav.to/smidbel | ZWEEFVLIEGEN - "THEORIE" |
THEORIE (met AERODYNAMICA en METEOROLOGIE)
AERODYNAMICA.
Zonder snelheid geen lift. Bij het zweefvliegen levert de
zwaartekracht de zo noodzakelijke voortstuwingskracht. Een
zweefvlieger die aan een wedstrijd mee wil doen, neemt, als er
voldoende thermiek wordt verwacht, zelfs extra gewicht aan water
mee in de vleugels, om sneller te kunnen vliegen.
Door de snelheid en door de kromming van de vleugels, ontstaat er onder de vleugels een overdruk en er boven een onderdruk. Die beide samenwerkende krachten op de vleugels leveren een opwaartse kracht, de lift. Wat je wint aan snelheid krijg je overigens niet helemaal terug aan lift. De lift neemt toe als de snelheid en de invalshoek van de lucht tegen de vleugels (binnen zekere grenzen) toenemen. Bij een te lage snelheid (of een te extreme invalshoek) is de lift te klein en zakt de neus naar beneden, ook al trek je stevig aan de knuppel. Dan neemt echter wel automatisch de snelheid weer toe. Het vliegtuig richt zich weer op en herstelt zelf de "fouten" van de vlieger. Zo lang men hoog genoeg zit kan er in feite niet veel mis gaan.
De snelheid (en de invalshoek) regel je met het horizontale stuurvlak aan de staart via het naar voor en achter bewegen van de stuurknuppel. Richtingsveranderingen ontstaan door een gecoördineerde combinatie van twee bewegingen, namelijk van het verticale richtingsroer aan de staart (met voetpedalen) en met de rolroeren aan de vleugels (met de knuppel). De rolroeren geven het vliegtuig een helling naar links of naar rechts. Deze helling regel je door de stuurknuppel naar links of naar rechts te bewegen. De stuurknuppel heeft dus een dubbele functie: hij regelt de snelheid én, bij het maken van bochten, de dwarshelling.
METEOROLOGIE. Door druk- en massaverschillen ontstaan luchtstromingen: wind. Verticale stromen ontstaan voornamelijk door temperatuursverschillen. Als de zon bepaalde (droge) stukken van de aarde heftiger verwarmd dan andere (vochtiger) delen, dan stijgt de temperatuur daar sneller. Die lucht zet uit en de soortelijke massa daalt. Die lucht kan dan met vele meters per seconde stijgen.
De lucht in een opstijgende (thermiek-)bel koelt door drukvermindering ongeveer 1 graad per 100 m stijgen af. Op een bepaalde hoogte is de temperatuur dan zoveel gedaald dat de in die lucht aanwezige waterdamp gaat condenseren. Er ontstaan bloemkoolvormige wolken. Dat is voor de zweefvlieger het teken dat daar thermiek is.
Terug naar de index van "ZWEEFVLIEGEN" of naar de "HOMEPAGE".