nav.to/smidbel POWERGIJP

Deze pagina gaat over surfen, een sport die ik graag bedrijf..

De eerste beide surfplanken die ik heb gekocht waren in feite alleen maar geschikt om er een halfwindse koers mee te varen en steeds tegen de wind in te keren. De volgende planken hadden geen zwaard meer en hadden veel minder draagvermogen. Bij keren tegen de wind in lig je een moment stil en dat is voor planken met kleiner volume minder wenselijk. Daarom moest ik leren om vóór de wind te draaien zonder verlies van snelheid. Het lukte vaak, maar in het begin donderde ik ook vaak het water in. Ik heb er iets over opgeschreven.

In mijn archief (mijn computer) vond ik een artikeltje terug waarin ik destijds exact heb opgeschreven hoe ik de "powergijp" zou moeten uitvoeren. Een soort mentale voorbereiding.

Powergijp - persoonlijk plan

(mentale voorbereiding) van Jannes Smid.

Halfwindse koers:

Ik glij op halfwindse koers, losjes hangend in de trapeze. Mijn armen en benen zijn licht gebogen. Ik hoor het snelle korte slaan van de boeg tegen de windgolven. Ik ben gelukkig.

Met mijn ogen zoek ik de plaats op het water waar ik wil gijpen en ik kijk om me heen of dat daar kan zonder andere surfers te hinderen of in gevaar te brengen. Ik raak opgewonden. Ik neem mijn achterste voet uit de voetsteun en zet hem kort voor de achterste voetsteun op het dek. Ik let er op dat de aktie en de stand van surfplank en tuig niet veranderen, en dat ik geen snelheid verlies. Ik probeer "cool" te blijven. Mijn zeilhand laat ik nog verder naar achteren glijden en strek mijn voorste arm. Ik ga iets rechterop staan en strek mijn benen. Daarna zak ik weer wat door de knieën om balansbewegingen te kunnen maken en om mijn gewicht over te brengen op het achterste been. (Hoog - laag - beweging). Om optimaal te blijven glijden leun ik licht naar voren en oefen met mijn masthand druk uit op de mastvoet. Het zeil houd ik dicht voor mijn borst. Mijn lichaam is licht naar voren gedraaid i.p.v. dwars op de plank.

Ruimwindse koers:

Ik haak me los uit de trapeze. Met mijn achterste voet oefen ik druk uit op de lijkant en het hek van de plank. Daardoor begin ik af te vallen. Ik ben nu uiterst geconcentreerd.

Om niet door de middelpuntvliedende kracht naar buiten te worden geslingerd, en ook om de plank niet opzij te drukken, leun ik licht naar binnen over de plank heen. Ik blijf enige druk uitoefenen op de mastvoet. Mijn evenwicht zoek ik door gevoelige balansbewegingen uit te voeren waarbij ik blijf letten op golven en medesurfers. Ik houd het zeil dicht. De zeildruk wordt langzaam minder, terwijl ik met hoge snelheid van halfwindse koers over ruimwindse koers naar de voorwindse koers draai.

Voorwindse koers

Ik sta met mijn rug half naar de wind gericht en heb me weer wat opgericht omdat de zeildruk minder is geworden en om beter balansbewegingen te kunnen maken. Ik blijf echter de zijkant van de plank belasten. Ik bereid me voor op het overslaan van het zeil. Mijn koers is voor de wind of zelfs iets ruimer, waarbij het achterlijk naar de wind kan wijzen en de wind dan langs de mast (dus net anders dan anders) afstroomt.

(Er moeten nu twee dingen gebeuren die in hoge mate van elkaar en van de snelheid van de plank afhankelijk zijn. Het betreft het omslaan van het zeil en het verder door draaien van het lichaam door het verplaatsen van de achterste voet naar voren. Om het draaien van de plank te continueren is het belangrijk om de lijkant en het hek te blijven belasten. De voet moet dus niet eerder verplaatst worden dan strikt noodzakelijk is. Anders draait de plank terug in de oorspronkelijke stand. Als echter de snelheid niet groot meer is zal door de blijvende hekbelasting de draai in een mum te ver door kunnen schieten. In dat geval is het zaak om de achterste voet juist wel snel te verplaatsen naar voren en het lichaam te draaien in de stand voor de nieuwe vaarrichting. Het kiezen van het juiste moment van de voetverplaatsing en het ontlasten van het hek is cruciaal.)

Ik laat de zeilhand los en verplaats hem snel (kruislings) naar de smalle ruimte aan de giek tussen de masthand en de mast (1). (Aan dezelfde kant van de giek omdat ik aanneem dat de andere kant niet lukt en voor het omklemmen en vasthouden van de mast mis ik de kracht).

Het zeil begint nu snel om te slaan.

Ik versnel het overslaan door de mast naar me toe en verder voor me langs, door de wind heen te trekken. Zeil en mast trekken niet meer aan mijn armen omdat ze licht overhangen naar de windkant en de wind er ongehinderd langs kan glijden. De zeildruk is nu volledig weggevallen en ik heb niets meer om me aan vast te houden. Mijn evenwicht is zeer labiel geworden. Het is daarom zaak om de gijp vlug af te ronden. De vaart van de plank neemt snel af. Ik voel dat het hek dieper wegzakt. Om het hek te ontlasten zet ik, nog voor het opnieuw dichthalen van het zeil, mijn achterste voet naar voren bij de mast. Mijn vroegere voorste voet draait daarbij uit de voetsteun.

Ik verplaats nu mijn eerdere masthand naar de andere kant van het zeil aan de giek (2).

Dan laat ik ook mijn andere hand los en pak de giek aan de mastkant beet (3).

Mijn vroegere masthand laat ik nu naar achter glijden om zeilhand te worden (4).

Mijn handen en het tuig hebben nu de juiste stand voor de nieuwe koers. De overnamebewegingen van de handen moeten vloeiend en snel gebeuren, terwijl ik voor de verplaatsing van de achterste voet het juiste moment moet zien te vinden.

De nieuwe voorwindse koers:

Ik trek het zeil voorzichtig met mijn nieuwe zeilhand dicht en loef op naar mijn nieuwe halfwindse koers. (Of druk de plank met mijn voorste voet terug en belast de buitenkant, als hij te ver is doorgeschoten). Het moment waarop ik mijn achterste voet naar voren plaats en me draai wordt bepaald door mijn evenwicht, de snelheid van de plank, hoever de plank intussen is doorgedraaid en door de diepgang van het hek. Verplaats ik de voet te snel dan draait de plank terug op de oorspronkelijke koers. Verplaats ik daarentegen de voet niet snel genoeg, dan schiet de plank te ver door of zakt het hek weg en gaat de plank oncontroleerbaar rechtop in het water staan. Einde maneuvre en begin van het watertrappen.

Ter afronding van de gijp plaats ik mijn voeten weer in de voetsteunen en koppel me weer met de trapeze vast aan het tuig.

Als het allemaal is gelukt kijk ik verheerlijkt om me heen. Een jubelschreeuw (al of niet hoorbaar) wringt zich uit me los. De powergijp is van mij.

Ik realiseer me dan dat ik de powergijp pas echt beheers als hij elke keer lukt. Het blijft tot nu toe steeds een gok. Het vereist een optimale coördinatie van armen, benen, evenwichtsorganen, ogen, wind, zeil en plank. Dat is de uitdaging en de spanning.

Even later kom ik weer tot rust en inkeer. Ik geniet maar blijf me er steeds (licht schrijnend) van bewust dat mijn vrouw thuis is gebleven. Het zou dubbel zo mooi zijn als we het surfen samen zouden kunnen beleven of dat ze wat vaker mee zou willen gaan. Dit is geen verwijt aan mijn vrouw. Ik constateer alleen maar.

Op het water duren deze overwegingen nooit lang, want daar is al weer het moment aangebroken voor de nieuwe gijp. Of een sprong. Of een wending de andere kant op. Of ik moet uitwijken voor een tegenligger. Of er surft iemand voor mij die ik dus in wil proberen te halen. Zo werkt dat. En dat is goed.

Terug naar "BIJZAKEN - DE OMSLAG" of "HOMEPAGE".